Zeventien
‘Je bent gekomen!’ Danny sprong door de kamer en schudde Seans gezonde hand. ‘De lieftallige juffrouw Osgoode is hier ook,’ voegde hij er vertrouwelijk aan toe.
Sean duwde hem van zich af. ‘Hou die grote waffel van je, wil je?’ Hij keek onzeker om zich heen. ‘De hemel verhoede dat zij je hoort blaten en denkt dat ik net zo’n eejit ben als jij.’
‘Ach nee, boyo.’ Danny sloeg zijn arm om Seans schouders en nam hem apart. ‘Je mag dan alles op me voorhebben op het gebied van hersens en dergelijke, maar als het op zaken van het hart aankomt,’ – hij klopte zich op de borst – ‘dan ben ik je man.’
‘Probeer je me soms te vertellen dat je van me houdt, Danny?’ vroeg Sean met een uitgestreken gezicht. ‘Want je weet best dat ik ook dol op jou ben. Ik denk alleen niet op die manier aan je.’
Danny lachte en stompte hem. ‘Je bent knetter, man! Je weet best dat je mijn type niet bent!’
‘Ik ben niemands type.’ Sean wierp een droevige blik op Marcy die omringd werd door een kring van bewonderaars. ‘Kijk dat eens! Allemaal grote, stoere Zweden en Duitsers. Wie wil er nou een kreupele Ier die nauwelijks genoeg kan verdienen om zichzelf te onderhouden?’
‘Je hebt wel een lelijke bek, dat is waar,’ gaf Danny toe. ‘En je bent niet bepaald indrukwekkend, met die arm en die grote schoen. Je woont boven de bar, je kleren zijn aan alle kanten versteld – ’
‘Nou voel ik me een stuk beter,’ onderbrak Sean hem. ‘Wacht even, ik ga haar meteen ten huwelijk vragen.’
‘Zoals ik zei,’ grijnsde Danny, ‘het mag dan lijken of je niet veel te bieden hebt, maar je vergeet één ding.’
‘En dat is?’
‘Je charme.’ Danny sloeg tevreden zijn armen over elkaar. ‘Je bent grandioos gezelschap, O’Malley – vooral als je trakteert.’ Hij knipoogde. ‘Een echte heer, dat ben je. Iedereen voelt zich een beetje scherpzinniger, een beetje opgewekter bij jou in de buurt.’
‘Goed dan. Hoeveel wil je lenen?’ Sean beklopte zijn zakken alsof hij op zoek was naar geld.
‘Ach, nou, je weet dat het waar is! Jij hebt een gave! Ik durf te wedden dat je zelfs commissaris Callahan zou kunnen bezweren, die gladde slang.’
‘Ik wil niet eens dicht genoeg bij hem in de buurt komen om dat te proberen,’ deelde Sean mee. ‘Dat is nou net iemand wiens aandacht ik graag wil vermijden.’
‘Ik wou dat ik dat kon! Hij is de nieuwe huisbaas en onze huur is meteen omhooggegaan, of niet soms?’ Danny schudde vol afkeer zijn hoofd. ‘Hij stuurde een stelletje Bowery B’hoys* om ons wakker te schudden: we konden maar beter betalen – of wegwezen. Nou moeten we nog een man erbij nemen om de kamer te kunnen houden.’
‘Jullie zitten daar al met zijn zessen! Is het raam nog steeds kapot?’
Danny knikte. ‘Aye, en de ratten komen door het gat in de muur naar binnen. Maar hij gaat voorlopig niets reparen; hij maakt er alleen meer kamers bij, achterin.’
‘Hoe kan hij dat ongestraft doen?’ Sean was verontwaardigd. ‘Zijn er soms geen inspecteurs? Moet de stad dan niet proberen dat huis op te knappen en voor behoorlijke huurkamers zorgen?’
‘Ach nee, niet echt.’ Danny haalde zijn schouders op. ‘Dat zeggen ze alleen in de kranten. Ik ben hier nou twee jaar en het wordt alleen maar erger in plaats van beter.’
‘Waarom zeggen de huurders er niets van?’
‘Wie zou naar hen luisteren? Elke dag stromen er honderden van de boten, die zelfs op de keldervloer willen slapen als ze niets anders vinden. Je kunt maar het beste nemen wat er is, de helft aan een andere arme donder verhuren en verder zien te komen. Het is toch allemaal chantage trouwens. Niemand wil zijn mond opentrekken en er dan uitgegooid worden.’ Hij rolde vermoeid met zijn ogen. ‘Ik ben het zelf ook zo zat. Dat is toch geen leven, over elkaar heen scharrelen als ratten.’
‘Dus je wordt er depressief van?’
‘Aye, reken maar. Ik ben een onbehouwen kerel – niet zoals jij met al je charme – en het wordt er alleen maar erger op.’ Danny wierp een blik op het blonde meisje achter de tafel met verfrissingen. ‘Ellen LeVang daar heeft wel zin om me te temmen, en ik begin ervoor te voelen.’
‘Zware dag gehad zeker,’ grapte Sean.
Danny lachte niet. ‘Alle dagen zijn zwaar. En voor je het weet, ben ik een zuiplap, net als de anderen in mijn kamer – de zoveelste arme, stomme Ier die naar het nieuwe land is gekomen en niets bereikt heeft.’
Sean deinsde verbaasd terug. ‘Danny, ik…’
‘Ach, laat maar.’ Danny sloeg een arm om Seans schouders. ‘Dronkemanstranen, anders niet. Maar dat van juffrouw LeVang, dat meen ik,’ zei hij. ‘En trouwens, zij heeft me een geheimpje verklapt.’
Sean bekeek hem achterdochtig.
‘Jouw juffrouw Osgoode geeft niets om die stomme boerenjongens. Ze schijnt haar zinnen op een trotse stadsjongen gezet te hebben – een Ier nog wel!’ Danny kneep hem in zijn arm.
‘Ik geloof er niets van.’ Sean trok zich los. ‘Dat is niet waar. En al was het wel zo – haar vader is advocaat en ouderling in de kerk. Hij zou het nooit toestaan.’
‘Dat weet je niet!’ hield Danny vol. ‘Zij is zijn lievelingetje, omdat ze geen moeder heeft en zo. Ik durf te wedden dat alles wat zíj belangrijk vindt, ook belangrijk voor hem is.’
Juist op het moment dat Sean naar de andere kant van de kamer keek, keerde Marcy zich om en hun blikken ontmoetten elkaar. Ze glimlachte hartelijk, vriendelijk; toen verontschuldigde ze zich bij haar gezelschap en kwam naar hem toe.
‘O, hemel,’ mompelde Sean geschrokken.
‘Praat nou maar gewoon met haar,’ adviseerde Danny. ‘Als er iets is waar jij reuzegoed in bent, vriend, is het wel praten. Goedenavond, juffrouw Osgoode. Kent u mijn vriend Sean O’Malley nog?’
‘Natuurlijk.’ Ze glimlachte opnieuw en Sean merkte dat hij zijn ogen niet van haar kon afhouden.
‘Neem me niet kwalijk, maar ik wil juffrouw LeVang nog even gedag zeggen voor de samenkomst begint.’ Danny boog beleefd, keerde zich om en wierp Sean een bemoedigende knipoog toe voor hij vertrok.
‘Ik ben blij dat u ons nog weet te vinden, meneer O’Malley. Danny vertelde bij de vorige samenkomst dat u slecht nieuws van thuis had gekregen.’ Marcy aarzelde. ‘De dood van uw vriend. En het schip van uw zus is nog steeds niet binnengelopen. We hebben voor u gebeden.’ Ze raakte zijn hand even aan.
‘Dank u wel,’ zei hij oprecht. ‘Het is zwaar voor me, reken maar. Morgan was als een broer voor me, en Grace…’ Hij stopte; dit onderwerp was te zwaar voor een hoffelijk gesprek.
Marcy keek hem oplettend aan. ‘U moet zich nogal alleen voelen. Ik weet niet of het u enige troost kan bieden, maar ik hoop dat u weet dat u hier ook familie hebt. Bij ons.’ Ze bloosde en sloeg haar ogen neer.
‘Weet u zeker dat hier plaats is voor een Ier?’ vroeg hij nadrukkelijk. ‘We zijn nogal vaak buitenbeentjes in dit soort families.’
‘Helemaal niet!’ riep ze uit. ‘Zo denken wij niet! Wij zijn geen Noren of Duitsers, Polen of Ieren, maar Amerikanen! Allemaal Amerikanen die als één lichaam samenkomen om te aanbidden. Kinderen van één Vader.’ Haar ogen glansden en ze leunde dichter naar hem toe. ‘En jij bent welkom als familielid, Sean. Als je dat wilt.’
‘Dat wil ik,’ zei hij, opgaand in haar vurigheid, de intimiteit van dit ogenblik, de nabijheid van haar lichaam.
‘Daar ben ik heel blij om.’ Ze pakte zijn arm – zijn verlamde arm – en dat betekende meer voor hem dan al het andere. ‘Kom je vanavond bij me zitten als vader spreekt?’
Hij knikte en liet zich door de kamer leiden zonder Ellens tevreden knik en Danny’s opgestoken duim op te merken. Hij zat naast Marcy, ademde haar frisse zeeplucht in en hoorde geen woord van wat haar vader zei, maar voelde – voor het eerst in lange tijd – zich onbetwistbaar getroost omdat hij ergens bij hoorde.